De eerste stappen op een heus voetbalveld maakte ik in 1960. Daarvoor was het voetballen geblazen, geen blaasvoetbal gelukkig, in weilanden en op het grasveld van het Kortenaerplein in Vroomshoop in de buurt van ons ouderlijk huis. Daar stonden twee nog jonge bomen, die het achteraf gezien kleine speelveld markeerden. We voetbalden met buurtjongens totdat we er bij neervielen. Of de duisternis inviel en je moeder riep dat het nou echt tijd was om te eten. Op dat veldje werd ik steeds meer de baas over de bal en leerde wat dribbelen en drijven, soleren en combineren was. De ballen waren van hard plastic en vervingen de kleine rubberen balletjes, waarmee ik vanaf m’n zesde levensjaar kennis maakte. Dat betekende eindeloos tegen een muur tikken, daarbij de basistechniek steeds meer verhogend. Ik mocht me pas bij Vroomshoopse Boys laten inschrijven, zodra ik tien jaar was.
Mijn ouders deden de ledenadministratie van de Boys, maar wilden, ondanks smeekbedes van mij, in principe niet van deze stelregel van de minimum leeftijd afwijken. Tijdens de jaren voor het grote momentum van dat lidmaatschap bracht ik mijn tijd door met het kijken naar mijn sterren van het eerste elftal van de Boys als Harm Braakman, Henk Lambers, Luukie Wolters, Jan de Lange, Jans (de Katte) Gerrits, Jopie Karsten, Hans Veneberg en Jantje van Tip.
Het werd in die jaren op bevel van mijn ouders voor mijn gevoel een “moetje” voor mij in de vorm van gymnastiek bij LOVA Vroomshoop. Geen Looft Onze Vader Abraham, maar Lichamelijke Oefening Voor Allen met voor mij absoluut niet aantrekkelijke toestellen als rekstok, ring en paard. Deze tijd kon me niet snel genoeg gaan. Ik verlangde naar het toen nog bepaald geen waterafstotend bruine monster met een veter.
Eindelijk was het zover en mocht ik op mijn tiende verjaardag samen met mijn vader naar de lokale sportzaak en schoenenzaak. Daar moest het gebeuren met het kopen van een shirtje, broeken en kousen in blauw en geel en kicksen van stug leer met harde neuzen, rubberen noppen, die met spijkers waren vastgemaakt. Toen ik me voor het eerst in dat op zich eenvoudige effen blauwe shirtje met ronde gele kraag hulde, was ik de koning te rijk, eindelijk! Het korte hagelwitte broekje leek wel stijf uit te staan, misschien ook wel van de zenuwen. De blauw-gele kousen deden de rest, ik was klaar voor m’n première, het grote uur U: spelen voor Vroomshoopse Boys.
Terreinmeester Willem Nieuwlaar, die ik kende van zijn befaamde strenge bevel tegen de supporters: “Achter de droad”, knikte me vaderlijk en bemoedigend toe. Hij hees zoals elke zaterdag de grote Boys-vlag in top, terwijl de welluidende voetbalmars uit de luidsprekers schalde. Er kon gevoetbald worden, in ons geval op het lage veld van het MCC-complex en nog wel tegen de geelhemden van plaatsgenoot RKSV Sportlust.
Waar moesten we staan op dat grote veld? Dat was de al even grote vraag. De vriendelijke leider Jan Grendelman meende ons direct vertrouwen te schenken door op te merken dat wij een hele sterke “lichting” waren. Dat begreep ik overigens pas achteraf, want we moesten er volgens mij er toch vooral staan in plaats van er te liggen.
Secretaris Rudie van Fels, die ik kende van zijn contacten met m’n vader in het Boys-bestuur, nam me even vaderlijk terzijde en legde de hand bemoedigend op m’n nog fragiele schouder. “Ie speult spil, dat lek mie wat veur oe, ie hebt de goeie lengte”. Spil? Nooit van gehoord. Toch begaf ik me op de aanwijzing van de Boys-secretaris naar achteren om snelle Sportlust-jongens als de tweeling Willy en Paul Kolthof en Jos Koorman af te stoppen als een stopperspil, ja, dat moest het zijn. Klasgenoot Hans Meinderink stond naast me in de achterhoede en dat gaf direct al een geruststellend en vertrouwd gevoel.
We speelden met een extra lat onder de normale horizontale staander. Een “querlatte”, zouden de Duitsers sagen. Dat herkende ik omdat we wekelijks op de besneeuwde Duitse Fernzehen de Bundesliga mit Harry Valerien oder Fritz van Turn und Taxis volgden.
De onvervalste derby tegen RKSV Sportlust ontbrandde vanaf het allereerste begin met een flink aantal meelevende ouders en familieleden achter het doel en achter de droad. Ik hoorde dat dit een echte derby was, maar begreep dat m’n vader het over “d’r bie” had.
Jarenlange voorbereiding betaalde zich bij ons uit, hoewel onze tegenstanders ook de nodige vlieguren hadden gemaakt, onder meer in de Koele van Ensing in Vroomshoop. Naarmate de wedstrijd vorderde kregen we steeds meer de overhand en bij 6-0 blies de scheidsrechter af.
Gewonnen en een onbeschrijfelijk vreugdevol gevoel maakte zich van ons meester. We waren door het dolle heen. Winnen in je eerste wedstrijd maakt echt wat los. We spoelden in de op het oog armoedige, maar op zich functionele kleedkamer de modder af in een soort veredelde varkenstrog. Leider Jan Grendelman sprak van een sterk collectief, waarbij ik nietsvermoedend even aan een collecte dacht. Hij trakteerde ons evenwel op limonade met een pennywafel in het MCC, toen ons clubhuis. Dat was een onvergetelijke ervaring.
Ik denk nog weleens terug aan de mooie en ook onbezorgde jaren in de Boys-jeugd, als ik op de Van Rechteren Limpurgsingel ter hoogte van het centrum van Almelo rijd. Daar lag vroeger aan de oostkant het veld van Luctor Emergo. Daar maakte ik in de B-junioren een volgens mij onwaarschijnlijk mooi doelpunt, dat ik nog steeds scherp op m’n netvlies heb. De keeper van Luctor schoot de bal uit en ter hoogte van de middenlijn nam ik het leer in één keer op de pantoffel. De bal vertrok als een raket van m’n rechtervoet en toucheerde nog even de lat voordat die binnensloeg.
Na verloop van jaren wordt de afstand tot het doel steeds groter en wordt de volley steeds mooier. Dat is het mooie met de romantiek van de voetbalverhalen. De ook nodige en vooral onnodige missers in al die jaren worden bewust niet uitvergroot, eerder weggestopt. Dat is een soort van plotseling opkomende voetbaldementie, die bij vele voetballers van onze leeftijd herkend wordt. Wat niet wordt vergeten is het mooie dat ons het voetbal in al die jaren heeft geboden en nog steeds biedt.
Als eerste elftalspeler beleefde ik mooie tijden op de MCC-velden. Als een 16-jarig broekie nog in een lekker warm wollen trainingspak bij de hoofdmacht. Of als kampioenen van de derde klasse met opvallende geel-blauwe shirts met de snoeiharde Mans (Menny) de Witte in het seizoen 1972-1973, die ons discipline en inzet bijbracht. We troefden Voorwaarts af op het veld, waar ik 47 jaar later nog wandelvoetbal speel met de Old Stars Twenterand met oud-spelers van de Boys, Sportlust en vv Den Ham. Deze uitwedstrijd in 1973 was beslissend en eindigde in 1-3 in ons voordeel. Ik mocht de 3-1 uit een penalty maken.
Maar terug naar het jeugdvoetbal. Aan de bar van café Kremer in Vroomshoop vertelde Herman, een spits van weleer, mij jarenlang steeds in de late uurtjes hetzelfde verhaal over een wereldgoal van hem. Zijn ogen glansden dan en opgetogen kwam weer dat onwaarschijnlijke mooie en beslissende doelpunt in een thuiswedstrijd van ons jeugdteam tegen vv Wierden voorbij. We hieven steeds weer het glas op die wereldtreffer, totdat het niet meer kon.
Soms denk ik aan Herman, mijn medespeler die niet meer onder ons is en zijn mooie voetbalverhaal terug. Dan besef ik met enige weemoed hoe mooi romantiek in de voetbalsport kan zijn.
Foto’s: archief Vroomshoopse Boys